Het is de grootste uitdaging bij het fotograferen van een concert: het instellen van je camera. Want hoe ga je om met de enorm dynamische lichtshow, het vele bewegen van een artiest en de donkere omgeving? Ik probeer je in dit artikel wat handvatten te geven en soms zullen dit wellicht wat open deuren zijn.
Zoveel mogelijk data verzamelen
De eerste stap is om het bestandsformaat van je foto’s om te zetten in het RAW-bestandsformaat.
In dit bestandsformaat bevat je foto nog alle onbewerkte informatie. Elke afzonderlijke pixel is opgeslagen en ook een deel van je instellingen zijn nog niet definitief. Dat geeft je achteraf enorm veel flexibiliteit om een foto naar wens te bewerken. Zonder kwaliteitsverlies kun je bijvoorbeeld de witbalans probleemloos aanpassen. Details die verloren lijken in een overbelichte foto kun je met een RAW bestand soms alsnog terughalen en hetzelfde geldt voor onderbelichte foto’s.
Een bijkomend nadeel is dat je bestanden wel een stuk groter worden. Een RAW-foto kan al snel 30-50mb zijn en dus heb je forse geheugenkaarten nodig om een concert te fotograferen.
JPEG foto’s zijn kant-en-klare foto’s uit je camera. De instellingen die je hebt gebruikt zitten in de foto gebakken en er wordt een compressie op uitgevoerd wat de kleuren wat versterkt en het geheel meer contrast geeft.
Wil je voor de beste kwaliteit gaan dan is het fotograferen in RAW wat mij betreft noodzakelijk.
Heeft je camera de mogelijkheid om er twee geheugenkaarten in te doen? Zorg dan dat de foto’s op beide kaarten worden opgeslagen, zo heb je bij het fotograferen gelijk een backup mocht een geheugenkaart kapot gaan.
De drie eenheid
Dan nu de daadwerkelijke instellingen die er toe doen. Ik raad het aan om concertfotografie op de manuele stand te doen, of eventueel een andere stand waarbij je controle hebt over de belangrijkste instellingen: ISO, diafragma, sluitertijd. Ik ga er in dit artikel vanuit dat je weet wat deze instellingen zijn en wat het effect er van is.
Deze drie instellingen, moet je zien als een driehoek waarbij elke hoek een instelling representeert. Het betekent dat de instellingen in verhouding staan tot elkaar. Pas je de sluitertijd aan, dan moet je de diafragma of ISO ook aanpassen om op dezelfde belichting te komen.
Mijn ervaring
In een donkere concertzaal staat je diafragma zo goed als vast. Ik wil een zo groot mogelijke opening, heb lichtsterke lenzen en dus stel ik de camera in op F2.8.
Dat betekent dat ik daarna nog maar twee instellingen over heb waar ik mee kan sleutelen. De sluitertijd wil ik snel genoeg hebben om beweging van een artiest te bevriezen. Deze zal dus grofweg op minimaal 1/160 moeten komen te staan.
Dan blijft enkel de ISO-waarde over waar je invloed op hebt. Het is niet ongebruikelijk dat deze bij concerten op 3200 staat. Bij heel weinig licht wil ik bij uitzondering nog wel eens naar 6400 gaan.
Stel er is meer licht en er ontstaat meer marge om instellingen aan te passen, dan is de eerste keuze die ik maak om mijn sluitertijd nog wat extra te versnellen. Ik schroef de sluitertijd dan bijvoorbeeld op naar 1/250. Zo weet ik écht zeker dat ik de artiest kan bevriezen, ook wanneer de artiest heftigere bewegingen gaat maken.
Als ik dan nog steeds marge heb om de instellingen aan te passen is mijn volgende keuze om de ISO omlaag te doen. Deze laat ik dan bijvoorbeeld zakken naar 1600 of 800. Teveel ruis kan ik namelijk in de nabewerking nog wel reduceren, een bewogen artiest kan ik niet herstellen.
Ik kom in een concertzaal nooit in de situatie dat er zoveel licht is dat ik ook besluit de diafragma naar F4 of hoger te doen. Mijn diafragma staat enkel op F4 of hoger wanneer ik met mijn 8-15mm fisheye of 100-400mm telelens werk, simpelweg omdat deze niet lager kunnen.
Let op: elk concert verschilt natuurlijk enorm wat betreft licht. De ene show is een band van tien mensen met een boel licht, de andere show is een intiem optreden van één pianist met een paar spots erop. Er zit ook verschil in type venue, in de Ziggo Dome kom je meer/ander licht tegen dan in een lokaal cafe. Deze instellingen zijn dus bedoeld als leidraad en om je er bewust van te maken hoe de instellingen ten opzichte van elkaar werken en wat mijn beweegredenen zijn.
Focussen
Je autofocus stel je in op AI Servo AF, dit is bedoeld voor bewegende onderwerpen. Vervolgens kun je bepalen wat voor AF-methode je gaat gebruiken. Hier zijn allerlei opties voor. Dit zijn de meest voorkomende:
- Gezichtsdetectie (automatisch focussen op iemands gezicht of ogen, afhankelijk van je camera)
- 1-punt AF (de camera stelt scherp met een enkel focus-punt)
- Spot AF (de camera stelt scherp op een nog kleiner gebied dan de 1-punt AF)
- AF-gebied vergroten (dit is een 1-punt AF met kleinere punten eromheen ter assistentie)
- Zone-AF (selecteert in een groter gebied automatisch een scherpstelpunt op basis van afstand en onderwerp)
De gezichtsdetectie is een gangbare keuze, de focuspunten volgen automatisch het gezicht van de artiest dus je kunt beter focussen op de compositie en belichting.
Zelf heb ik de indruk dat de 1-punt AF methode mij scherpere foto’s oplevert op de plek waar ik ze scherp wil hebben. Tijdens het fotograferen moet je dit focuspunt manueel verplaatsen, dat kan als een nadeel worden ervaren.
Op mijn Canon R5 kan dit vrij snel door middel van de joystick die op de achterkant van de camera zit. Heb je dit niet op jouw camera dan raad ik aan om gebruik te maken van de gezichtsdetectie.
Leer je grenzen kennen
Door veel te fotograferen leer je vanzelf de grenzen van jezelf en je camera kennen. Misschien kom je er achter dat je een vaste hand hebt en de camera goed stil kan houden bij een sluitertijd van 1/60. Of wellicht ben je zo handig geworden in de nabewerking dat je het toch aandurft om de ISO nog iets op te schroeven. Of je komt er juist achter dat het toch echt tijd wordt om te investeren in een lichtsterkere lens. Ga op onderzoek uit, zoek de grenzen van je apparatuur op en ontdek wat je mogelijkheden zijn. 😊